Reize door het apenland

Het imaginaire reisverhaal

Een literair genre dat in de 18e eeuw veel wordt beoefend is het imaginaire reisverhaal. Schrijvers ervan probeerden hun lezers kennis bij te brengen over bijvoorbeeld politiek, omgangsvormen en andere culturen, door een verzonnen reis te beschrijven. Vaak zijn imaginaire reisverhalen satirisch. De schrijver heeft kritiek op de maatschappij door te beschrijven hoe een ideale samenleving eruit zou zien, een utopie, of juist het tegenovergestelde, een anti-utopie of dystopie.

J.A. Schasz is een pseudoniem van Gerrit Paape. Hij schreef Reize door het apenland, een reisverhaal over een man die in een wereld terechtkomt waarin apen kunnen spreken en er alles aan doen om zo veel mogelijk op mensen te lijken. Lees hier meer over Paape.

Reize door het apenland is een satire op de Nederlandse politieke toestand. In het verhaal wil Nummer vijf dat zijn onderdanen proberen mens te worden door hun staarten af te hakken. Nummer vijf zelf en zijn politiek vriendjes worden uitgezonderd van deze maatregel. Nummer een wil juist dat de apen proberen mens te worden door hun gedrag te veranderen. Nummer vijf krijgt zijn zin, in het onderstaande fragment lees je wat daarvan het gevolg is. Paape uit met dit verhaal kritiek op de hypocrisie van de schijnpatriotten: de politieke machthebbers die wel willen dat het volk maatregelen treft, maar die zelf niet geraakt willen worden.

Het verhaal uit echter ook kritiek op de manier waarop het volk handelt: de apen volgen de machthebbers zonder zelf kritisch na te denken en lijden daar vervolgens zwaar onder.

Fragment uit Reize door het apenland uit 1788

Inleiding bij het fragment: de vrouw, de dienstmeid, het paard en de hond van de ik-persoon vallen in het water en doordat hij niet kan besluiten wie hij zal redden, verdrinken ze allemaal. De ik-persoon moet vluchten en belandt in het land van de apen. De apen hebben als doel om mensen te worden, maar er is onenigheid over de manier waarop: Nummer een en zijn aanhangers vinden dat de apen hun gedrag moeten veranderen, Nummer vijf en zijn aanhangers vinden dat de apen hun uiterlijk moeten veranderen: hun staarten moeten worden afgehakt. Nummer vijf wint en de staarten zullen worden afgehakt.

Alle de apen (de apenhoofden uitgezonderd) zou men in een zeer groot veld doen bijeenkomen, hen aldaar in een grote cirkel of rondenkring scharen, allen achter elkander, zodat elke aap de staart van zijn voorzitter kon bereiken.

Elke aap zou zich moeten voorzien van een scherp hakmes, een hout blokje en een pikpleister. De apen in de ronde kring gezeten zijnde, zou elke aap de staart grijpen van de aap die voor hem zat. Op een sein dat gegeven zou worden, zou elke aap de gegrepen staart op het blokje leggen. Ten zelfden tijd zou elke aap het pikpleistertje tussen de tanden moeten nemen, teneinde het schielijk bij de poot te hebben. Dan zoude men andermaal een sein geven en op het geven daarvan zou elke aap met de ene poot zijn bijltje omhoog moeten heffen, terwijl hij met de andere poot de staart van zijn vooraap zou vasthouden.

Eindelijk zou het laatste sein volgen: dan zouden alle de apen tegelijk moeten toehakken en met ene slag de staart die op elk zijn blokje lag moeten afhakken. Schielijk zouden zij dan de pikpleistertjes van tussen de tanden moeten nemen en ze zonder vertoeven op de wonden leggen, ‘t welk gemakkelijk geschieden kon, dewijl zij alle in de rondte achter elkaar zouden moeten blijven zitten, totdat men het teken gaf van op te rijzen. En aldus vermeende men, dat deze grote zaak binnen de tijd van een paar minuten tot eenieders genoegen en met weinig pijn kon verricht worden.

Tegen de middag vergaderde het apendom op het veld, ‘t welk men zeer netjes afgemaaid had. In deszelfs midden had men een hoogte van vijftig a zestig voeten opgeworpen,, op welks vlakke kruin de plaatsen voor de apenhoofden, die van afkapping vrij zouden zijn, bestemd waren; ook stond er een vervaarlijk grote trommel, waarop in plaats van een kalfsvel een olifantshuid gespannen was. Boven dezelve was een soort van wip, door middel van welke men een zware kogel, aan een touw vastgemaakt, schielijk op de trommel liet vallen, en dan wederom ophaalde, ‘t welk een sterk, doordringend en brommend geluid maakte, dat wel drie uren verre kon gehoord worden. Deze machine moest men gebruiken tot het geven der algemene seinen.

Toen de apen allen bij elkander waren, begon men den kring te formeren. Het apendom zat dus zo regelmatig en zo dicht in elkander, als het met mooglijkheid zitten kon. Het maakte ene ontzagwekkende vertoning, ene gehele natie even als een grote opgerolde kouseband bijeen vergaderd te zien. Aller apenogen waren nu geslagen op de seinmachine: veler apenharten klopten geweldig: – het zou er nu op aan komen. – Hunne starten gingen, voor eeuwig – helaas! – voor eeuwig, verloren! De zware kogel verhief zich in de hoogte. Men staarde hem na. – Hij viel.- De trommel gaf een vervaarlijke brom. – Fluks lag elke aap de aangegrepen staart van zijnen voorzitter op het blokje.

Het tweede sein: de bromming van de trommel volgende, verhieven zich al de bijltjes in de hoogte. Nu jaagde mijn kloppend hart mij bijna ten boezem uit. – Ik zag de moordtuigen opgeheven! – gereed om ogenblikkelijk toe te slaan! – en – hemel! – een gans geslacht te bederven! – O apen, riep ik uit, bedenkt wat gij doen wilt, gij zult, – Dan het laatste sein werd gegeven! De slag, de geweldige slag, waarvan het ganse apenland dreunde, volgde! – en de apen werden de mensen gelijk, – doch alleen daarin, om zich van hunne achterrechten vrijwillig te beroven.

Mijn staart werd niet afgekapt – dus was het geen eigenbelang – maar bij al wat heilig is, kan ik betuigen, dat, toen de bijlen nedervielen, het eveneens ware, alsof ik ook een staart had die door de scherpte des bijls van mijn lichaam werd afgescheiden.

Nauwelijks waren de bijlen door de staarten, knarsende tot op het blok doorgedrongen, of de onbesefbaarste, de geweldigste pijn deed al de apen een luide schreeuw geven, zodat de wolken er een echo van terug kaatsten, – want men gelieve te begrijpen hoe groot en verschrikkelijk het eenparig geschreeuw van zo vele miljoenen apen tegelijk geweest moet zijn.

En, tot vermeerdering of liever tot voltooiing van het ongeluk, – in plaats dat elke aap daadlijk na de afkapping het pikpleistertje zou gegrepen en het op de wond van zijne voor zich zittende aap gelegd zou hebben, werd hij derwijze door de verwoede smart beduiveld, dat hij zonder om ‘t pleistertje te denken met beide zijn poten naar zijn eigen bloedende achterkwartier greep, en evenals razende uit de kring sprong. In een ogenblik was alle orde verbannen. Hoezeer de hoofden zich bemoeiden om de pleistertjes gelegd te krijgen, – de woedende apen luisterden niet: zij schreeuwden, zij grijnsden, zij huilden, zij knersetandden, en liepen als zinnelozen onder en over elkander heen. – De verdringing, begrijpt men, dat allergeduchtst groot was.

De ellenden van het staartloze apendom waren onbeschrijflijk. Sommigen bloeddeden zo geweldig, dat zij binnen tien minuten flauw werden en als doden daarheen vielen; anderen, niet wetende wat zij deden, staken hunne poten in hunne wonden en trokken er de darmen uit; anderen werden zo hevig gedrongen of vertrapt, dat alles, wat maar enigszins vloeibaar in hun lichaam was er van achter uitspoot, zoals het water uit een wasspuit, anderen zochten hunne staarten wederom op en deden moeite om ze er wederom aan te zetten, – dan, rechtvaardige Goden, tevergeefs; anderen wentelden in hun eigen bloed, zichzelf met vuisten slaande. Het bloed liep met ganse stromen het apenland uit. Het veld lag tien uren in de rondte, twaalf voeten dikte, opgehoopt met afgekapte staarten, waarvan de meeste nog enige trekkingen van leven hadden, zodat zij flauwlijk dooreen krioelden, omtrent als pas gekurven palingen. Alles wat zijn staart verloren had, vervloekte de Nommervijfianen, die kort te voren zo algemeen gezegend en toegejuicht werden. Eindlijk, door verlies van bloed en hevigheid van pijn, stortte het ganse apendom, dat helaas niet meer dan uit vel en benen bestond, in onmacht daarhenen!

Uit: J.A. Schasz Reize door het apenland, 1788

Een van de bekendste imaginaire reisverhalen is 'Gulliver's travels' van Jonathan Swift uit 1726.

Een van de bekendste imaginaire reisverhalen is ‘Gulliver’s travels’ van Jonathan Swift uit 1726.

Print Friendly, PDF & Email