Nog steeds op het repertoire
Een typische overgangsfiguur tussen de 17e en 18e eeuw was de toneelschrijver Pieter Langendijk (1683-1756), wiens stukken tot in onze tijd regelmatig op het repertoire zijn teruggekeerd. Vooral ‘Het wederzijds huwelijksbedrog‘ (1714), de geschiedenis van twee jonge mensen die zich beiden rijker voordoen dan ze zijn om daarmee hun aantrekkingskracht op elkaar te vergroten, heeft steeds weer vele toeschouwers geboeid. Dit kwam vooral, doordat Langendijk gevoel voor toneel had: de blijspelen die hij schreef, liet hij niet verzanden in lange monologen vol beschouwingen (zoals bij de 17e-eeuwers vaak gebeurde), maar hij mikt op zoveel mogelijk actie en zorgde er tegelijk voor dat de toeschouwers van de ene verrassende ending naar de andere werden gevoerd.
Mensen in een schijnwereld
Het thema dat hij in zijn stukken steeds weer verwerkte, was de neiging van de mensen om in een schijnwereld te leven. Deze neiging kan voortkomen vanuit zelfbedrog, zoals in de ‘Spiegel der vaderlandsche kooplieden’ (postuum verschenen), waarin Langendijk de vegeterende zakenlui van zijn tijd hekelde, die zich steeds meer met allerlei luxe omringden. Ook kunnen de mensen door hun idealisme de werkelijkheid uit het oog verliezen, zoals het geval is in ‘Don Quichot op de bruiloft van Kamacho’ (1711), waar Don Quichot zich helemaal in een heldhaftige ridderwereld heeft ingeleefd. Daarnaast bestaat er natuurlijk de bewuste misleiding die in ‘Het wederzijds huwelijksbedrog’ met zoveel raffinement is uitgewerkt.
Hoewel zijn werk evenals dat van de 17e-eeuwse toneelschrijvers sterk was beïnvloed door de klassieken, kan Langendijk ook typisch een kind van zijn tijd worden genoemd: als 18e-eeuwer was hij een moralist, die zijn toeschouwers een spiegel wilde voorhouden en hen daarmee op aangename manier het maatschappelijke bedrog wilde laten zien.