Schiermonnikoog 4 Dec. 1870
Waarde vriend,
Nog niet heel lang geleden kwam mij de levensschets in handen door u met eenige mijner zielroerendste pennevruchten in het licht gegeven. Verwondert u niet dat dit eerst zoo kort geleden is; ik lees niet meer; ik kan het bijna niet meer; mijne oogen zijn zoo zwak door de tranen.
Ja, ik leef nog maar men weet niet veel van mij, zooals gij wel zegt, en door dit schrijven zult gij ook niet veel meer te weten komen. Gij weet hoe ik steeds dweepte met een bidder. Ik ben thans zelf een bidder; het was voor mijn gemoed de pleizierigste betrekking, en ik heb veel te doen; de menschen zeggen ik ben zoo’n mooie bidder. Oordeel zelf. Ik zend u mijn portret hierbij. Wat ben ik veranderd. Toen ik het portret zag bij mijn levensschets gevoegd, rolden mij de tranen langs de wangen, heele plassen. Mijn hospita wilde mij de kamer opzeggen. Maar hier is mijn portret, zooals ik nu ben in ambtsgewaad, zooals gij ziet mantel en bef en verdere zinnebeeldige tranen tot mijn vak noodzakelijk.
Ik leef nog altijd op kamers; nu bij een doodkistenmaker; ‘s morgens ontwaak ik onder het tikken bij het bekleeden der doodkisten. Ik slaap in een doodkist o zoo heerlijk. In één woord ik ben thans in mijn element en verlang dan ook niet langer naar het einde.
Verzen maak ik nu niet veel; alleen als ik nog een turksche trom hoor, bekruipt mij weer de lust de lier van de wand te nemen, waar die thans zoo heerlijk in een krans verlepte immortellen hangt, die ik laatst bij een begrafenis in mijn zak stak.
Het zal u verheugd hebben van mij te hebben gehoord hoe goed het mij gaat. Spoedig zend ik u misschien wat versche harptokkelingen, als ik tenminste niet naar een slagveld in Frankrijk vertrek, waar het nu wel heerlijk moet wezen. Mocht ik daar een, niet meer gewenscht, einde vinden, maak mij dan tot het onderwerp van een elegie.
Geloof mij met een biddend doch vriendschappelijk hart.TT
Piet Paaltjens
(Uit: Piet Paaltjens, Nagelaten snikken. Poëzie en proza, tekeningen en curiosa uit de nalatenschap van François HaverSchmidt samengesteld door Hans van Straten. Uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1960)