(De inleiding en samenvatting zijn ontleend aan Pieter de Nijs, Lexicon van Literaire Werken)
Achtergronden
Woutertje Pieterse is tijdens Douwes Dekkers leven nooit als een onafhankelijke uitgave in boekvorm verschenen. De Wouter-geschiedenis is onlosmakelijk verbonden aan de Ideën. De eerste aanzetten van wat later zou uitgroeien tot De geschiedenis van Woutertje Pieterse maakten oorspronkelijk deel uit van Fancy, een zedenroman. Multatuli begon hieraan in 1860 in Brussel, maar hij heeft deze roman nooit voltooid.
In de jaren na de publicatie van Max Havelaar had Multatuli te maken met chronisch gebrek aan geld. Daaraan kwam ook met de publicatie van Minnebrieven in 1861 en Over vryen arbeid in 1862 geen einde. Met zijn Ideën hoopte hij aan dat geldgebrek een definitief einde te maken. Kort na de voltooiing van Over vryen arbeid begint hij aan zijn eerste bundel. In 1862 schrijft hij aan zijn uitgever dat hij overweegt om delen van zijn roman Fancy in de Ideën op te nemen. In november is de eerste bundel klaar. Het verhaal van Wouter start in Idee 362: ‘Lieve Fancy, wilt ge my een sprookje vóórzeggen?’
In de Ideën had Multatuli zijn ideale vorm gevonden. Wanneer hij wekelijks één vel afleverde, zou hij geen financiële problemen meer kennen en niet meer afhankelijk zijn van voorschotten. De losse verschijningsvorm bood hem veel vrijheid in keuze en uitwerking van onderwerpen, zonder dat hij aandacht hoefde te besteden aan ‘compositie’, wat hij associeerde met onoprechtheid en vervalsing.
Ideën
De geschiedenis van Wouter werd met zeer losse regelmaat voortgezet in de Ideën-bundels die verschenen in 1864 (bundel 11), 1873 (bundel v en vi) en in de zevende (laatste) bundel uit 1877. In dat jaar legde Multatuli het verhaal als definitief onvoltooid terzijde.
De geschiedenis van Woutertje Pieterse is dus nooit als een onafhankelijke tekst geschreven: de belevenissen van Wouter staan in directe relatie tot de Ideën eromheen. Ondanks voortdurende druk van buitenaf heeft Multatuli het verhaal dan ook nooit apart doen uitgeven. Het was een weigering die logisch voortvloeide uit zijn poëticale opvattingen: voor hem hing alles met alles samen; hij weigerde om achteraf een ordening aan te brengen in de manier waarop hij zijn ‘ideeën’ in eerste instantie vorm had gegeven. Compositie, regels, stijl zijn in zijn ogen kunstgrepen, te vergelijken met het ‘schrijven als ambacht’, en van dat alles had hij een afkeer: hij streefde naar een spontane neerslag van wat er in hem omging.
De geschiedenis van Woutertje Pieterse
Toch zijn er, sinds de dood van Multatuli, zo’n zeven onafhankelijke Wouter-edities verschenen. De oudste uitgave is die van Mimi Hamminck Schepel, de weduwe van Multatuli: De geschiedenis van Woutertje Pieterse. Uit zyn Ideën verzameld door zyne Weduwe (1890). Uit deze eerste aparte uitgave is, in vergelijking met de tekst zoals die in de verschillende bundels Ideën werd gepubliceerd, het minste weggelaten.
Het bijeenvoegen van de Wouter-fragmenten houdt altijd een vervalsing in van Multatuli’s tekst. Complete Ideën-uitgaven genieten de voorkeur, maar: ‘de vervalsing is onontkoombaar als men de lezer van dienst wil zijn met een doorlopend verhaal’. Iedere onafhankelijke editie vertoont noodzakelijkerwijs ‘schakelfouten’: onduidelijkheden doordat Multatuli verwijst naar tekstgedeelten die in de aparte uitgaven zijn weggelaten.
Samenvatting
Eerste boek
De verteller introduceert Wouter op het moment dat deze aarzelt op de stoep van de ‘leesbibliotheek’ in de Hartenstraat. Hij heeft zijn exemplaar van het Nieuwe Testament verkocht aan een boekenkoopman ‘op d’ouwe brug’ en is van plan om het geld dat hij daarvoor heeft gekregen te gebruiken als ‘pand’ voor een roverroman, Glorioso. De nieuwsgierigheid wint: met Glorioso onder zijn kiel loopt Wouter verder tot hij buiten de Aspoort bij een slootje komt. Met de brugleuning als lessenaar leest hij tot het avond wordt – alles onder het mom van een wandeling met de ‘Hallemannetjes, d.z.b.f.w.’ (die zo byzonder fatsoenlijk waren). Met dat fatsoen valt het overigens erg mee. Gus en Franssie Halleman maken schaamteloos gebruik van Wouters onnozelheid door hem op lepe wijze een gulden af te troggelen die zou zijn bestemd voor een pepermunthandeltje.
Wouter heeft het thuis niet gemakkelijk: zijn moeder, een dommige en babbelzieke ‘juffrouw’, is ervan overtuigd dat er van Wouter niets terechtkomt; voor haar inhoudloze praat zoekt ze bij voorkeur steun bij Wouters broer Stoffel, die ‘derde ondermeester aan de stads-tussenschool’ is en geen kans onbenut laat om zijn stoffige schoolkennis te etaleren.
Wouter is een dagdromer. Op de brug denkt hij in het draaien van de molenwieken een liedje te horen:
Fanne, fanne, fan, fan…
Sine, sine, si …, si …
Fanne, sine, fanne, sine,
Fanne sine … Fan … cy…
Zo ontdekt Wouter ‘Fancy’, en zij ‘nam hem op en voerde hem mee’ en zette hem pas toen het al lang donker was weer op de brug neer.
Wouter gaat naar school bij meester Pennewip, een schoolmeester met enkele eigenaardige hobby’s. Zo is Pennewip bezeten van de neiging tot classificeren. Ook is hij dol op ‘verzenmaken’. Hij heeft Wouter opgedragen een vers te maken met ‘de deugd’ als onderwerp. Maar Wouter raakt veel meer geïnspireerd door Glorioso. Een ‘Roverslied’ maakt naar zijn mening vast en zeker meer indruk. En dat doet het: de gemoederen van de genodigden op het ‘salie-avondje’ van juffrouw Pieterse zijn nog maar nauwelijks bekomen van de ergernis over het feit dat Stoffel buurvrouw Laps heeft ingedeeld bij de soort van de zoogdieren, wanneer meester Pennewip binnenvalt met Wouters roverslied. Algemene verontwaardiging.
De aanwezige ‘juffrouwen’ spreken nog lang en met overgave schande van Wouters gedurfde poëzie. Meester Pennewip ontzegt Wouter de toegang tot de klas uit angst dat diens moorddadige opvattingen besmettelijk zullen blijken. Wouter is terneergeslagen en zoekt bij zijn brug – tevergeefs – naar Fancy. Gelukkig wordt hij uitgenodigd op de verjaardag van Gus Halleman. Het feest zal plaatsvinden in de tuin van de Hallemannetjes aan de Overtoom. Bij het pandverbeuren moet Wouter een ‘fabel’ vertellen. Hij fabriceert een geheel eigen vertelling over een jongetje dat zijn zusje zoekt, maar de hemelpoort niet in mag.
Tweede boek
Hoewel het roverslied Wouter straf heeft bezorgd, heeft het ook geleid tot een zekere erkenning van zijn dichterlijke aanleg. Hij krijgt dan ook van juffrouw Laps de (onmogelijke) opdracht om een godsdienstig vers te maken ter gelegenheid van de verjaardag van haar oom. Broer Stoffel instrueert hem in het juiste gebruik van rijmschema’s en staand en liggend rijm. Wouter raakt daarvan danig in de war en zoekt zijn toevlucht bij de brug over de sloot. Daar wordt hij aangesproken door Femke, die haar moeder, vrouw Claus, helpt met het bleken van wasgoed. Wouter denkt in haar zijn Fancy terug te zien en vraagt haar onmiddellijk om hulp bij zijn moeilijke opdracht, maar Femke kan hem niet helpen. Wouter verdedigt het wasgoed van Femke op heroïeke wijze tegen een paar jongens die passeren en Femke beloont haar ‘ridder’ met een kus.
Daardoor geïnspireerd vertelt Wouter haar de volgende dag de ‘Peruaanse vertelling’. Maar de verbeelding heeft te veel van hem gevraagd en hij wordt ziek. Femke bezoekt hem thuis ondanks tegenwerking van juffrouw Pieterse en haar dochters. Juffrouw Pieterse is zeer ingenomen met de dokter die Wouter bezoekt, want ‘hij schrijft zijn receppies met ‘n gouwe pen, en z’n koetsier heeft een bruine beer om z’n hals’.
Derde boek
Langzamerhand knapt Wouter weer wat op. Hij vermaakt zich met het inkleuren van de prenten die hij van dokter Holsma heeft gekregen. Deze prenten, met afbeeldingen van beroemde toneel- en operapersonages, brengen zijn verbeelding weer op gang: in een afbeelding van Ophelia denkt hij Femke te herkennen. juffrouw Pieterse stuurt hem naar dokter Holsma om deze te bedanken voor zijn genezing, maar buurvrouw Laps vindt dat hij daarmee moet wachten tot hij naar de kerk is geweest. Ze dringt erop aan Wouter na zijn kerkbezoek bij haar langs te sturen ‘ter oefening’. Wouter gehoorzaamt, maar weet al snel aan haar vriendelijkheden te ontsnappen. Hij besluit Femke op te zoeken. Eenmaal bij haar huis aangekomen durft hij niet aan te kloppen. In zijn verbeelding droomt hij van wat hij zou doen als hij ‘die gekke beschroomdheid’ maar kwijt was. Hij zou Afrika veroveren en koning worden en Femke zou hij tot koningin maken. Stoffel en zijn moeder mochten hem bezoeken en voor meester Pennewip zou hij een nieuwe school bouwen en hij zou hem toestaan van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat onderwijs te geven.
De volgende dag bezoekt Wouter de dokter. Daar gaat het heel anders toe dan hij thuis gewend is: de dokterskinderen stoeien met hun vader en iedereen is vriendelijk tegen hem, zelfs wanneer hij knoeit bij het eten. Wouter is vooral diep onder de indruk van een opmerking van mevrouw Holsma. Wanneer hij, zoals hij gewend is, voor het eten wil bidden, zegt ze: ‘leder moet handelen naar z’n overtuiging.’ Wouter is verguld met de gedachte dat hij ‘een overtuiging’ hebben mag.
Het bezoek aan de familie Holsma heeft Wouter duidelijk gemaakt dat er zoiets bestaat als zelfstandig denken en ‘dat er andere meningen bestonden dan die van z’n omgeving’. Wat hem bedrukt, is het besef van zijn gebrek aan kennis. Wel heeft hij voldoende moed om zijn Ophelia-prent aan Femke te brengen. Hij vertelt haar van zijn onkunde en ontvouwt zijn Afrika-plannen: hij zal de mensen lezen leren en kleren geven, en onrecht voorkomen en Femke zal koningin worden en ze zullen trouwen. Om dat laatste moet Femke hartelijk lachen. Wouter is onthutst en vraagt of hij dan tenminste ‘haar vrindje’ mag zijn. Femke stemt toe, op voorwaarde dat Wouter binnen drie maanden de eerste van zijn klas is.
Wouter houdt woord, maar over zijn toekomst wordt door Stoffel en juffrouw Pieterse anders beschikt. Zij zijn van mening ‘dat Wouter bijzondere geschiktheid had voor de handel’.
Vierde boek
Wouter schrijft op een advertentie en krijgt werk in de snuifwinkel annex leesbibliotheek van ‘De Weledele Heren Motto, Handel & Cie’. Hij stilt zijn honger naar kennis met de boeken uit de leesbibliotheek – vooral romantische verhalen in de stijl van Walter Scotts Ivanhoe. Op zekere dag blijkt de voltallige ‘firma’ naar zee te zijn vertrokken. Wouter bezoekt opnieuw vrouw Claus en ontmoet pater Jansen. Hij is verbaasd over diens eenvoudige gedrag en ongedwongen manier van praten, maar is er niet gelukkig mee dat uitgerekend Femke zijn onderbroeken verstelt. Tot zijn spijt is Femke er niet: ze past op de kinderen van een nicht van vrouw Claus.
Amsterdam ontvangt hoog bezoek van de keizer en diverse vorsten en er worden allerlei festiviteiten georganiseerd. Wouter raakt in de Kalverstraat in het gedrang verdwaald en wordt door de feestvierende massa meegevoerd. De deuren van een koffiehuis begeven het en bij belandt bovenop het tafeltje waaraan de familie Holsma zit. De dokter neemt hem mee naar zijn huis, waar Wouter vermoeid in slaap valt. Hij schrikt wakker van een stem, die hij herkent als die van Femke, maar hij durft bij de doktersfamilie niet te bekennen dat hij het bleekmeisje kent. Hij verwijt zichzelf dit gebrek aan trouw aan zijn vriendinnetje.
Net als hij treurig naar bed wil gaan, belt juffrouw Laps aan met een verward verhaal over dieven in haar huis. Ze vraagt of een van de jongens Pieterse haar naar huis kan begeleiden, want ze durft niet alleen over straat. Wouter ziet zijn kans schoon om een ridderlijke daad te verrichten: Femke heeft hij verraden, maar dat kan hij hier goedmaken. Eenmaal thuis blijkt juffrouw Laps volstrekt niet angstig meer: ze verwent Wouter met likeur en wordt zeer aanhalig. Aan haar pogingen om Wouter te verleiden komt een abrupt einde wanneer passerende feestvierders een zevenklapper door het open raam naar binnen gooien. Wouter kijkt naar buiten en denkt in het gedrang op straat Femke te herkennen; hij stormt naar buiten om haar te helpen. Het meisje (niet Femke, maar prinses Erika, die na een wilde roei- en zwempartij de kleren van een boerenmeisje heeft aangetrokken) ziet hem aan voor haar broer, prins Erik. Wouter drukt een kus op haar hand en is gelukkig omdat ze hem ‘mein bruder’ heeft genoemd.
Verward en vermoeid dwaalt hij door de stad en valt eindelijk op het bleekveld bij Femkes huis in slaap. Daar maakt vrouw Claus hem wakker. Ook zij verwart hem met prins Erik. Ze laat hem uitslapen in het bed van Femke. De dokter, die langs komt om zijn nichtje Femke te bezoeken, neemt hem mee naar zijn huis en nodigt hem uit om mee te gaan naar de schouwburg, waar ter ere van het hoge bezoek een stuk van Rotgans wordt gespeeld. Daar denkt Wouter opnieuw Femke te zien. Holsma probeert hem duidelijk te maken dat dit meisje Femke niet is, maar een verre nicht, prinses Erika, maar Wouter is niet overtuigd. Wanneer hij omkijkt, werpt de prinses hem een tak met rozeknopjes toe. De volgende dag wijst de dokter Wouter op het verschil tussen droom en werkelijkheid, oftewel: tussen willen en kunnen. Wouters taak is te doen wat hij kán. Hij moet beloven dat hij zich vanaf nu zal concentreren op zijn ‘naastbijliggende plicht’.
Wat die plicht inhoudt, leert hij wanneer hij zich de volgende dag meldt op het kantoor van de firma Ouwetijd en Kopperlith, waar hij als jongste bediende gaat werken. Hij maakt kennis met de verschillende personeelsleden van de ‘firma’: de knecht Gerrit Sloos, de boekhouder Dieper en ‘de heer’ Wilkins en met de ‘jongeheren’ Eugène en Pompile Kopperlith.
Vijfde boek
Wouters taken bestaan uit het doen van boodschappen, het kopiëren van brieven en het inpakken van bestellingen. Verder moet hij de postbesteller opwachten om deze de brieven voor de firma te ontfutselen. Dank zij zijn ‘ridderlijke’ natuur – hij helpt een klein joods meisje wanneer ze is gevallen – brengt hij ook de moeilijke opdracht van het incasseren van een wissel (”n smerige papiertje’, noemt Pompile het) in de jodenhoek tot een goed einde. Wanneer de familie vertrekt naar het ‘buiten’ in Haarlem, mag Wouter mee, naar later blijkt om te dienen als kinderoppas. Maar hij houdt het bij de Kopperliths niet meer uit, wanneer die blijven doorzeuren over een parasol die hij heeft kapot gemaakt: hij verkoopt zijn jas en hoed aan een kledingopkoper om met dat geld de kosten van een nieuwe parasol te vergoeden. Terwijl hij loopt te piekeren over een brief waarin zijn eerbesef en ridderlijkheid goed uitkomen, wordt hij door passanten bespot vanwege het ontbreken van zijn jas. Tevergeefs probeert bij bij de koopman zijn jas en hoed terug te krijgen. Hij loopt terug naar Amsterdam, maar is bang om naar huis te gaan. Als vanzelf komt hij bij het huis van Femke terecht. Van prinses Erika, die daar incognito verblijft, krijgt hij geld om zijn kleren terug te kopen. Samen met pater Jansen gaat hij per trekschuit terug naar Haarlem.