Klikspaan is het pseudoniem van Johannes Kneppelhout (1814-1885). Zijn bekendste werk is Studenten-typen uit 1841. In die bundeling van verhalen schetst Klikspaan twaalf typen studenten, met al hun gewoonten en eigenaardigheden. De beschrijvingen zijn deels gebaseerd op Kneppelhouts eigen ervaringen, maar hij heeft voor de typeschetsen ook gebruik gemaakt van beschrijvingen die anderen hem opstuurden.
In 1844 volgt de bundel Studentenleven. Daarin geeft Klikspaan niet alleen beschrijvingen van typen studenten, maar ook van andere verschijnselen die met studeren en het studentenleven te maken hebben. De verhalen zijn vaak grappig, maar je leest er ook kritiek in op de academische wereld en alles wat daarbij hoort.
Klikspaan maakte een ontwikkeling door van romanticus naar realist. Over deze ontwikkeling en het leven en werk van de schrijver lees je hier. Hieronder lees je een fragment uit ‘Flanor’ een van de typen uit Studenten-typen. In de 19e eeuw wordt steeds meer in de ‘echte’ literatuur geschreven over zaken als seks, prostitutie, drankzucht en zelfmoord. In het fragment beschrijft Klikspaan een lentetafereel waarin jonge, ordinaire straatmeisjes hun lustgevoelens niet onder bedwang kunnen houden.
Fragment uit ‘Flanor’
Zoodra de eerste lenteadem over kruiden en vogels heen blaast en de bleeke bloezems doet openspringen, spat met feller drift, zoo lang door de winter-vorst onderdrukt en beteugeld, de ontucht, de geilheid uit der bedorvene stad, en terwijl de vertrouwelijke schemering alles tot zalig en kuisch genieten uitnoodigt, dwaalt eene losgebroken vrouwenschaar met oorverdoovend gejuil en onbetoomd misbaar langs de breede straten en grachten. De maagden keeren het hoofd om en vreezen te luisteren, en den grijsaard die der loopsche stad zijne verachting niet toegrijnst grijpt verontwaardiging tot in het diepste der ziel, als hij die bandelooze en luide openbaringen eener onverzaadbare krolschheid gewaar wordt. Welk een rumoer, welk een getier, welke afzigtelijke drommen, welke troepen van weeldedronkene bacchanten! En dit een lentefeest! dit het feest der nachtegalen, dit het feest der stille nachten, van ‘t uitbottende gebladerte, van de eerste en tederste bloemkelken! Maar in hare woeste drift rukken zij het loof van de twijgen, vertrappelen de bloempjes in het gras, verschrikken de ontwakende natuur met de raauwe kreten van haren vuilen lust, en ambachtsman en dienstmeid en burgerdochter en Student rukken uit en mengen zich in den dollen Sabbathsdans!
Flanor was de uitdrukking van die karakter-nuance welker naam men poogt te schilderen wanneer men, met hartelijkheid op het bijvoegelijke-naamwoord drukkende, iemand een goeden vent noemt. Hij was vol grappen, guitenstreken, dwaasheden; echter hield hij niet van die welke een ander roekeloos benadeelen noch van degenen die zich op dergelijke baldadigheden, uit gebrek aan snaakschheid des geestes, toeleggen. Hij had eene inborst en eene gezondheid van ijzer, en was een knappe jongen naar ziel en naar ligchaam, maar hoe hem de kennis was aangewaaid begreep niemand, want hij was zeer zelden op zijne kamer en zeer dikwijls aan de rol.
(Klikspaan ‘Studenten-typen’)