‘Die waerachtige ende een seer wonderlijcke historie van Mariken van Nieumeghen die meer dan seven iaren metten duvel woende ende verkeerde’ is de volledige titel van het toneelstuk over Mariken van Nieumeghen. Toneelstukken waren in de Middeleeuwen vaak didactisch: bedoeld om mensen iets te leren. Zo werden verhalen uit de bijbel als toneelstuk opgevoerd, zodat de mensen de wijze lessen begrepen, in de kerken werd immers alleen Latijn gesproken.
‘Mariken’ gaat over het meisje Mariken dat met Moenen, de duivel, samenleeft en allerlei zonden begaat. Als ze terugkomt in Nijmegen en een toneelstuk over vergeving ziet, realiseert ze zich dat er nog hoop voor haar is. Ze keert zich af van Moenen en wordt uiteindelijk door God vergeven voor haar zonden. Hieronder lees je de samenvatting van het toneelstuk en het fragment waarin moeie (Marikens tante) Mariken woedend beschuldigt van ontuchtige zaken.
Samenvatting
Die waerachtige ende een seer wonderlijcke historie van Mariken van Nieumeghen die meer dan seven iaren metten duvel woende ende verkeerde
Gijsbrecht, een priester die buiten de stad Nijmegen woont, stuurt zijn nichtje Mariken naar de stad om inkopen te doen; als het te laat wordt om nog terug te keren, moet ze maar bij haar moeie (tante) gaan slapen. Als Mariken haar inkopen heeft gedaan is het te laat om nog terug te gaan naar huis, dus Mariken gaat naar moeie. Als ze daar aankomt, is moeie in een erg slechte bui omdat ze ruzie heeft gemaakt met de buurvrouwen. Moeie beschuldigt Mariken ervan dat ze alleen maar achter de mannen aan zit en zich schuldig maakt aan ontucht en ze stuurt haar nichtje weg.
Mariken is erg teleurgesteld en wanhopig. Ze gaat buiten de stad ergens langs de kant van de weg zitten. Dan komt Moenen met het ene oog langs: de duivel. Hij belooft Mariken de zeven vrije kunsten en alle talen ter wereld te leren. Die zeven vrije kunsten zijn de retorica, musica, logica, grammatica, geometria, aritmetrica en astronomia; als Mariken die kent, bezit ze het totaal aan wetenschappelijke kennis.

‘Als Moenen die duvel Emmeken boven alle huisen hooghe ghedragen hadde, werp hij se van boven neder opter straten, haer also meenende den hals te breken, waer af die lieden seer verscrickten.’
Moenen stelt wel voorwaarden: Mariken moet afstand doen van haar naam. Die is afgeleid van Maria en die Maria die heeft de duivel en zijn vrienden heel wat ellende bezorgd. Verder mag Mariken geen kruisteken meer slaan. Mariken wil haar naam liever niet kwijt, maar omdat moenen haar zoveel kennis belooft, gaat ze akkoord, mits ze de eerste letter van haar naam mag behouden. Vanaf dan heet Mariken Emmeken.
Mariken en Moenen trekken naar Den Bosch en Antwerpen. Daar wonen ze in een herberg en richten ze vreselijke dingen aan. Hoewel Mariken zich schuldig voelt over haar daden, lukt het haar niet Moenen te verlaten. Nadat ze zeven jaar met Moenen heeft doorgebracht, wil Mariken haar oom Gijsbrecht bezoeken. Ze gaan naar Nijmegen, waar ze een toneelstuk over Maria, God en Masscheroen zien.
In dit wagenspel, een toneelstuk in het toneelstuk, wordt een rechtszitting gespeeld. God is de rechter, Maria de advocaat van de mensen en Masscheroen de advocaat van de duivel. Masscheroen vindt het niet eerlijk dat de mens steeds vergeving vindt bij God, terwijl de duivel nooit wordt vergeven. De mensheid kan nog zulke grote zonden begaan, door de voorspraak van Maria is God steeds bereid de mens te vergeven.
Mariken realiseert zich door het toneelstuk dat ook zij vergeven kan worden en terug kan keren naar haar leven van voor Moenen. Als Moenen hierachter komt, is hij zo boos dat hij Mariken meeneemt de lucht in en haar van grote hoogte naar beneden gooit. Mariken overleeft deze val en gaat op zoek naar haar oom, bij wie ze het hele verhaal opbiecht. Gijsbrecht en Mariken reizen naar Rome om vergeving te vragen aan de paus.
In Rome krijgt Mariken drie ijzeren ringen om haar hals en armen. De ringen zullen pas afvallen wanneer God haar haar zonden heeft vergeven. Als Mariken vele jaren later in een klooster in Maastricht zit, vallen de ringen van haar af. Mariken sterft twee jaar later.
Fragment
Moeie is uit haar humeur door de ruzie met de buurvrouwen en is niet bereid om Mariken bij haar te laten overnachten. Zij beschuldigt Mariken van allerlei soorten ontucht.
Moeie:
Ja, oft sitten drinken
Iewers (ergens) in ‘t heimelijke, na uus herten willeken (zoals je graag wilde).
Ke, nichte, te lande waart (op het land), Kleiken en Gilleken
Konnen al te wel deze meiskens in ‘t koren leiden,
Ende als ze ten avondspelen gaan onder hen beiden,
Hoe wordt Lijse dan van Hannen getoeft (geliefkoosd)!
Ke, nichte, gij hebt ‘t al wel geproefd,
Want t’ouwent (bij jullie) woont zo menig fris gezelleken (jongeman).Mariken:
Twij (waarom) zegdi dat, moeie?Moeie:
Ei, dobbel velleken (schijnheilige slet),
Al en doog (mag) die waarheid niet ghezeid,
Gij hebt menigen rei gereid (dansje gemaakt)
Daar die pijper geen vijf groten en wan (de speelman verdiende er geen vijf munten aan: stiekem).
Ende al gaat men lange af ende an (op en neer),
‘t Is al maagd, totdat den buik op rijst (opzwelt)!Mariken:
Dat gij mij deze schande bewijst!
Zonder schuld, eest mij te hert om verdragen.Moeie:
Ik hebbe lieden gesproken die u lestent (laatst) zagen
Met uwen eigenen oom liggen zo ontschamelijk (onbeschaamd),
Dat mij te zeggen ware onbetamelijk.
Onteren blamelijk (schandelijk) doedi al ons geslachte!
Tfij (schande) moet u worden, onzalige drachte (schepsel);
Ik en mag u niet zien te mijnen goede.Mariken:
Here God, hoe wee wordt mij te moede!
Hoe ontsteld van bloede
Wordt mijn geheel lichaam zoudeinich (plotseling),
Die smedige (smadelijke) woorden, dit verwijt vileinich (gemeen),
Te horene ende te verdragen zonder schuld!
Nu moeie, zegt oft gij mij een bedde dekken zult,
Dezen nacht, ende niet langer.Moeie:
Gij laagt mij liever in die Maze (Maas)
Alzo diepe als dit huis hoog is, tot eenen aze
Van alle die vissen die ‘r inne vlieten (zwemmen).
Dus vertrekt van hier oft het zal u verdrieten.
Van toorne sta ik als een loof (blad) en beve.Mariken:
Moeie, gij hebt groot ongelijk.Moeie:
Ontbeit (wacht), deze verhide (vervloekte) teve
En zal mij niet laten ongekweld?
Moeten die tuiten (haarlokken) wat zijn versteld (door elkaar geschud)?