Politiek
In politiek opzicht was Multatuli een tegenstander van het parlementaire stelsel, zoals dat in Nederland door de liberalen werd toegepast. Het feit dat in die tijd alleen de meest welgestelde Nederlanders naar de stembus mochten, zodat de Staten-Generaal niet het hele volk vertegenwoordigden, bracht hem ertoe de Tweede Kamer ‘een pronkkamer van Nederlandse middelmatigheden, een museum van misdadige nietigheid’ te noemen. Toen de liberale voorman Thorbecke in 1872 stierf, schreef Multatuli 107 sarcastische grafschriften voor deze voorvechter van het parlementaire systeem. Een voorbeeld:
Hier ligt de man die naar z’n beste weten,
Het Volk belette zich aan biefstuk ziek te eten.
En om de gewoonte van kauwen en malen niet te verliezen,
Gaf hij ‘t een papieren kieswet tussen de kiezen.
Over de toestand van de arbeiders
Multatuli was antiparlementair; hij zag in de Tweede Kamer een bolwerk van de rijke bourgeoisie tegen de belangen van het volk, dat ondanks langdurige en ellendige arbeid honger leed. Toen Pruisen in I870 de overwinning op Frankrijk had behaald en vele Nederlandse politici bang werden voor de expansiepolitiek van Bismarck, vroeg hij zich in zijn brochure ‘Pruisen en Nederland’ af, of het volk bij een eventuele inval van de Pruisen het vaderland wel zou verdedigen. Het leek hem twijfelachtig. Na vastgesteld te hebben, dat de toestand van de arbeiders de zwaarste slavernij is die men zich denken kan, schreef hij:
En die slaven roept men nu, toe: ‘Op, op, het Vaderland is in gevaar (dat wil zeggen: onze welstand, onze rust is in gevaar); op, het Vaderland roept; slaven waart ge, slecht gevoed waart ge, dom en stomp waart ge, onze geldmaak-machines waart ge, dat alles is waar, doch het Vaderland is in gevaar, op… op… allemaal op! Op… en verandert u nu eens in een ommezien voor ons plezier in stekelvarkens!’
Geestdrift van het Volk? Het Volk kán ‘t Vaderland niet liefhebben, dat alle genot weelderig wegschonk aan de weinige oudere broeders die gewetenloos misbruik maakten van een gestolen of gehuicheld recht van eerstgeboorte.
Multatuli en de socialisten
Overigens bleef Multatuli met zijn kritiek op het liberale stelsel zelf een individualist, die afwijzend stond tegenover de opstandige arbeiders en intellectuelen die zich in zijn tijd in de ‘Internationale’ van Karl Marx verzameld hadden. Over Marx, van wiens voornaamste boek Das Kapital het eerste deel in 1867 verscheen, merkte hij in een brief van 1884 op: ‘Herhaaldelijk ben ik begonnen z’n werken te lezen. De man schrijft slecht, doch juist slecht op ‘n manier die sommigen doet denken dat-i flink op de hoogte is. Hij doet in frazen.’
En als het voornaamste verschil tussen zichzelf en de socialisten formuleerde hij:
De socialisten willen de ‘Staat’ almachtig maken, ik eis binnen de grens van ‘t mogelijke: vrijheid.
In tegenstelling tot de socialisten verwachtte hij veel van een rechtvaardig koningschap met reële macht. In zijn Vorstenschool heeft hij het beeld gegeven van de ideale vorstin in zijn ogen: Louise, de vrouw die zich persoonlijk verantwoordelijk voelt voor het welzijn van de burgers.
De emancipatie van de vrouw
Een ander punt dat bij Multatuli steeds ter sprake kwam, is de onvrijheid waartoe de wetten, maar vooral ook de zeden de vrouw in onze maatschappij dwingen. Over de opvoeding van de meisjes schreef hij in zijn Ideën:
Wat maakt gij van onze dochters, o zeden! Gij dwingt ze tot liegen en huichelen. Ze mogen niet weten wat ze weten, niet voelen wat ze voelen, niet begeren wat ze begeren, niet wezen wat ze zijn. Dat doet geen meisje. Dat zegt geen meisje. Dat vraagt geen meisje. Zo spreekt geen meisje… Ziedaar schering en inslag van de opvoeding. En als dan zo’n arm ingebakerd kind gelooft, berust, gehoorzaamt… als ze, heel onderworpen, haar lieve bloeitijd heeft doorgebracht met snoeien en knotten, met smoren en verkrachten van lust, geest en gemoed… als ze behoorlijk verdraaid, verkreukt, verknoeid, heel braaf is gebleven – dat noemen de zeden braaf! – dan heeft ze kans dat deze of gene lummel haar ‘t loon komt aanbieden voor zoveel braafheid, door ‘n aanstelling tot opzichtster over z’n linnenkast, tot uitsluitend-brevetmachine om zijn eerwaard geslacht aan de gang te houden. ‘t Is wel de moeite waard!
Multatuli en de godsdienst
Over het officiële christendom van zijn tijd heeft Multatuli zijn meest sarcastische bladzijden geschreven. Wat hij scherp afkeurde, was de hypocriete moraal die sprak over het liefhebben van de naaste, terwijl die naaste buiten het kerkgebouw van zijn vrijheid beroofd werd of als arbeider geëxploiteerd, dit alles onder auspiciën van dezelfde christelijke God. Over het leerstuk van de goddelijke Voorzienigheid gaf Multatuli een vader en zoon het volgende gesprek in de mond:
‘Zie eens, mijn zoon, hoe wijs de Voorzienigheid alles gemaakt heeft. Die vogel legt zijn eieren in deszelfs nest. De jongen zullen uitkomen tegen de tijd dat er wormpjes en vliegjes zijn om dezelve te voeden. Dan zingen zij een loflied ter ere van de Schepper, die Deszelfs schepselen overlaadt met weldaden…’
‘Zingen die wurmen mee, papa?’
In zijn Minnebrieven schreef Multatuli over het christendom: ‘Om gelukkig te wezen na je dood, moet je geloven dat er allerlei dingen die niet gebeuren kunnen, gebeurd zijn voor je geboorte.’ En over de manier waarop de kerken zich vaak aan de mensen gepresenteerd hebben, noteerde hij in zijn Ideën: ‘’t Is geen gering kwaad de waarheid vervelend te maken. Dit is een mijner vele grieven tegen christenen, en tegen de meeste moralisten.’
De wijze waarop hij de christelijke moraal beschouwde, maakte hem verwant met de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900), die in de zelfde tijd met zijn Jenseits von Gut und Böse (1886) en Zur Genealogie der Moral (1887) grote opschudding wekte. Voor Multatuli was nederigheid geen eigenschap die aangekweekt moest worden:
Wie u zelfvernedering voorstelt als deugd, is een bedrieger.
En de anti-seksuele houding van vele christenen, die in zijn tijd elke vorm van erotiek als zondig beschouwden, bracht hem tot de uitroep ‘genot is deugd’.
De grote eenzame
In het Nederland van zijn tijd was Multatuli de grote eenzame: iemand die in de vooraanstaande intellectuele kringen niet paste, terwijl het publiek dat misschien bereid zou zijn geweest voor zijn ideeën open te staan, apathisch was of uit armoede geen boeken kon kopen. Alleen een kleine groep ‘vrijdenkers’, deels gegroepeerd rond het tijdschrift De Dageraad, had grote bewondering voor zijn denkbeelden.
Karakteristiek voor het onbegrip waarmee hij dikwijls omringd is geweest, was het artikel ‘Eene ziektegeschiedenis’, dat zijn neef Th. Swart Abrahamsz in 1888 in De Gids publiceerde. Over Multatuli schreef deze essayist onder meer:
Wat had er heel wat anders kunnen groeien uit de talentvolle knaap, wanneer hij onder strenge tucht en gezonde lichaamsdiaethetiek wat langer en beter onderwijs had kunnen genieten.
En over de zaak-Lebak:
Het is een gewoon verschijnsel bij zenuwzwakken, dat zij, na het begaan van een kwalijk doordachte daad, redeneren, om, zowel tegenover zichzelf als tegenover anderen, aan die daad de schijn te geven van een redelijke handelswijs.
Als zijn tijdgenoten bewondering hadden voor Multatuli, dan was het meestal niet om zijn denkbeelden, maar om zijn schrijverschap, zijn stijl vol flitsende paradoxen, losse invallen en warme poëzie. Maar voor Multatuli is ‘de literatuur’ altijd bijzaak gebleven: hij wilde als schrijver een dilettant blijven.
Vanaf 1868 heeft Multatuli niet meer in Nederland gewoond. In 1887 is hij in Nieder-Ingelheim in Duitsland gestorven. Bij de begrafenis van de meest boeiende persoonlijkheid uit de 19e eeuw waren vijf landgenoten aanwezig. In 1901 schreef de Franse romancier Anatole France:
Multatuli is een zeer bijzondere schrijver: hij zegt wat hij denkt. Dit soort auteurs zijn er niet veel in Holland en elders. In alle landen is het getal van de mensen die nadenken, gering; het getal van degenen die durven zeggen wat zij durven denken, is nog kleiner. Zij worden er trouwens ook niet toe aangemoedigd.
(Tekst ontleend aan Calis en Huygens, Het spel en de knikkers.)